Broeders in Christus

Bijbelse woorden: Tannin - Draak

Definitie:

Het Hebreeuwse woord is tannin. Dat duidt op wilde dieren, die ver van de menselijke cultuur wonen, of op dieren met meer dan normale kracht. Soms duidt het op slangen, en dan staat hun dodelijkheid voorop. De Septuaginta, de Griekse vertaling van het OT, vertaalt het in iets meer dan de helft van de gevallen met drakon. In de overige gevallen vinden we als vertaling een veelheid van verschillende diersoorten of mythologische begrippen.

Het NT gebruikt uitsluitend het woord drakon, dat alleen in het boek Openbaring voorkomt 

Achtergrond:

Bij het woord ‘draak’ zijn wij geneigd te denken aan een enorm hagedisachtig dier, eventueel met vleugels, zoals dat vaak werd afgebeeld bij uitgaven van de sprookjes van Grimm of de boeken van Tolkien. Maar in de Bijbel gaat het om iets heel anders. Het Hebreeuwse woord in het OT is tannin, dat bijna dertig maal voorkomt. We vinden het meteen al in het allereerste hoofdstuk van de Bijbel, wanneer we lezen: “En (God) schiep de grote zeemonsters (NBG’51: grote zeedieren) en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt. Die zeemonsters/dieren zijn tannin. In de rest van het OT slaat tannin dan ook in ruim een kwart van alle voorkomen op een of andere vorm van (vaak niet nader aangeduid) zeedier. In de NBG’51 vinden we het dan vertaald met uitdrukkingen als zeedier, zeemonster of zeedraak. Soms wordt het dier gelijkgesteld aan een wezen dat ‘Rahab’ wordt genoemd. Dat geeft het een tamelijk mythologische klank, als van een onbekend zeemonster dat over ongekende krachten beschikt, maar door God overwonnen wordt. Een kenmerkende passage is: “Ontwaak, ontwaak, arm van de HEER, en bekleed u met kracht! ... Was u het niet die Rahab vermorzelde, die het monster doorboorde?” (Jes. 51:9).

Maar dit is poëtische taal; de betekenis wordt ons duidelijk als we opmerken dat het in tenminste drie gevallen gaat over Egypte: ‘Dit zegt God, de HEER: Farao, ik keer me tegen je, jij, koning van Egypte, jij, grote krokodil (tannin) die daar ligt in de waterstromen van de Nijl, jij die zegt: ‘De Nijl is van mij, ik heb hem voor mijzelf gemaakt.’ (Ezech. 29:3, zie ook 32:2). Egypte wordt hier gezien als een varende natie. Niet echt zeevarend, maar wel met belangrijk scheepvaart-verkeer op de Nijl. En het wordt beschreven als een ‘monster’. Dieren zijn in het OT een bekend beeld voor machtige menselijke rijken. Ook het Babylonische rijk van Nebukadnezar wordt ons, in Jer. 51:34, voorgesteld als een tannin (draak, NBV: krokodil). En in Daniël 7 wordt een opeenvolging van wereldrijken ons voorgesteld als achtereenvolgens een leeuw, een beer, een panter of luipaard, en een niet nader te benoemen monster.

De Statenvertaling vertaalt tannin vaak met draak, modernere vertalingen geven meer de voorkeur aan jakhals. Bij jakhals gaat het vooral om beschrijvingen van een woest  landschap, ongeschikt voor menselijke bewoning. Of om steden die door Gods ingrijpen zijn verwoest, en nu a.h.w. teruggegeven zijn aan de natuur: “Babel wordt een berg van puin, een oord voor jakhalzen. Het is huiveringwekkend, ademstokkend, alle inwoners zijn verdwenen” (Jer. 51:37). De achtergrond van deze beeldspraak is dat de mens zonder God niet meer is dan een (wild) dier (zie bijv. Ps. 49:13,21).

De Septuaginta, de Griekse vertaling van het OT, vertaalt tannin in de meeste gevallen met drakon, wat overigens de reden is dat de SV tannin bij voorkeur vertaalt met draak. In klassiek Grieks betekent het woord echter eerder slang dan draak. Dat is ook de reden dat de Septuaginta in Jes. 27:1 ook het tweemaal voorkomende woord nachash (slang) heeft vertaald met drakon. Het NT heeft dit woord overgenomen in het boek Openbaring.

Tannin in de concordantie:

Tannin komt in het OT 28x voor, de helft daarvan bij de profeten (vooral Jesaja en Jeremia). De Septuaginta vertaalt dit 15x met drakon, en gebruikt drakon ook nog 2x voor nachash, slang. De Statenvertaling heeft in 21 gevallen draak of zeedraak. De NBG’51 heeft dat maar 3x, en vertaalt het 13x als jakhals.

Drakon komt in het NT 13x voor, uitsluitend in het boek Openbaring (daarvan 11x in Op. 12 en 13), en steeds vertaald als draak.

De vertaling in de NBV verschilt nauwelijks van die in de NBG’51. Alleen vinden we tannin 2x vertaald als krokodil 

De draak in openbaring:

In Openbaring vinden we drakon in Op. 12&13 (en ook nog in 16 en 20). Openbaring is een boek van symbolen, dus zal het ook hier, net als in het OT, gaan om een menselijk rijk, voorgesteld met die draak van het Egypte en Babylonië van vroeger. De draak verbeeldt dan menselijke heerszucht, in die dagen belichaamd door het Romeinse rijk, maar feitelijk van alle tijden. In 13:2 schenkt de draak zijn macht aan een ander beest dat de kenmerken combineert van de vier dieren in Dan. 7. Dat is dus de opvolger van de vier rijken uit Dan. 7. De draak zelf is meer de heerszucht als zodanig, en wordt daarom tweemaal aangeduid als ‘de oude slang’ (die andere betekenis van tannin), dat is ‘lasteraar’ en ‘tegenstander’ (de feitelijke betekenissen van de woorden duivel en satan). Hij duidt het soort mensen aan waarvan Petrus schrijft: “Maar deze mensen, die net redeloze dieren zijn, van nature bestemd om gevangen en gedood te worden, lasteren wat ze niet eens kennen. Ze zullen aan hun eigen verderfelijke gedrag ten onder gaan (2 Pet. 2:12). Het beest uit de zee is een concreet rijk (vermoedelijk het zgn. ‘christelijke’ Romeinse rijk vanaf Constantijn de Grote. En van beide wordt gezegd dat ze de leden van het volk van het Nieuwe Verbond zullen vervolgen, zoals Egypte en Babylonië dat deden met de leden van het volk van het Oude Verbond.