Broeders in Christus

Engelen en andere hemelse wezens - Engelen (1)

Engelen zijn dienende geesten

Wat weten wij eigenlijk van engelen? Wie zijn zij, wat is hun natuur en bestaanswijze, en wat is hun plaats en functie in Gods werk? Wij weten alleen door de Bijbel van hun bestaan. Dus we zouden dat Boek er op na moeten slaan om de antwoorden te vinden. Maar wanneer wij dat doen, zullen wij al snel merken dat daarin weliswaar vaak engelen op het toneel verschijnen, maar dat er slechts weinig is dat antwoord geeft op onze vragen. De reden is dat de Bijbel spreekt over de verhouding tussen God en mensen. En juist in verband daarmee is er een belangrijke uitspraak, die ons op weg helpt:

“Zijn zij niet allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven?” (Hebreeën 1:14)

Deze woorden werden niet opgetekend om hun natuur te beschrijven, maar de plaats van Christus in Gods heilsplan. De schrijver wees er bijvoorbeeld op dat God nooit tot een engel heeft gezegd:

“Mijn Zoon bent u; Ik heb U heden verwekt.” en “Ik zal Hem tot Vader zijn, en Hij zal Mij tot Zoon zijn.” (Hebreeën 1:5)

“Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten.” (Hebreeën 1:13)

Integendeel: Dit zijn Gods woorden tot en over Zijn Zoon, die boven de engelen staat, zoals dezelfde schrijver en ook de apostel Petrus schreven:

“En Hem moeten alle engelen van God huldigen.” (Hebreeën 1:6)

“Jezus Christus, die aan de rechterhand van God is ... terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn.” (1 Petrus 3:21-22)

Engelen zijn onsterfelijk

Alleen al in het licht van deze passages moet de leer dat Jezus Christus één van de belangrijkste engelen was, een onwaarheid worden genoemd! Engelen zijn geheel andere wezens dan mensen. Het plan van God met de mens kan daarom niet vervuld worden in een engel of een ander hemels wezen. Daarom zou het geen zin hebben als een engel voor mensen zou sterven, om hen te redden van de eeuwige dood. Bovendien is dit fysiek ook onmogelijk.

Want engelen hebben een andere natuur dan mensen: zij zijn onsterfelijke geesten. En omdat ook de dierenoffers onder het Oude Verbond met Israël niet konden redden van de eeuwige dood, was alleen een volmaakte mens geschikt om Gods doel met de schepping van mensen te bereiken, en de zonden van andere mensen te verzoenen. Die Mens is Jezus Christus. Zie voor een uitwerking hiervan de boeken Adam & Christus en Operatie mens.

Dus ondanks dat de woorden in Hebreeën 1:14 niet in de eerste plaats bedoeld waren om de natuur van engelen te beschrijven, leren wij toch iets belangrijks over hen: zij zijn geen wezens van vlees en bloed zoals wij, want zij worden geesten genoemd. Wat wij ons van hun bestaansvorm en levenswijze moeten voorstellen wordt ons niet verteld. Wel is het interessant hier twee passages naast elkaar te leggen die ons misschien wat meer aanwijzingen geven. De apostel Paulus schreef dat er ‘natuurlijke lichamen’ (die van vlees en bloed) zijn en ‘geestelijke lichamen’. Wie overgaan van natuurlijk naar geestelijk leven worden ‘uit de hemel’ genoemd, in tegenstelling tot die ‘uit de aarde, stoffelijk’ zijn. Dat stoffelijke, natuurlijke lichaam van vlees en bloed kan het Koninkrijk niet binnengaan, omdat het vergankelijk is. Alleen het onvergankelijke, onsterfelijke, en dus volmaakte, kan in Gods nabijheid verblijven (1 Korintiërs 15:35-50). Dit komt overeen met wat de Here Jezus eens zei:

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnen gaan. Wat uit vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest.” (Johannes 3:5-6)

Zet daar eens een tweede uitspraak uit zijn mond naast, en wel die Hij deed naar aanleiding van een vraag van de Sadduceeën die, evenals de Grieken, niet geloofden in een lichamelijke opstanding. Daarin gebruikte Hij de engelen als voorbeeld voor de toekomstige onsterfelijkheid van gelovigen:

“Maar wie waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen. Want zij kunnen niet meer sterven; immers, zij zijn aan de engelen gelijk.” (Lucas 20:35-36)

Huwen en kinderen verwekken is noodzakelijk wanneer sprake is van sterfelijkheid. Anders zou de soort immers uitsterven. Wie onsterfelijk is, heeft deze functie niet (meer), omdat er geen noodzaak van reproductie is.

De zonen van God

Met deze woorden kunnen wij ook de opvatting van velen, dat de zonen van God in Genesis 6 engelen waren die bij de mensen-vrouwen reuzen verwekten, naar het rijk van verzinsels verwijzen. Onsterfelijke engelen kunnen volgens de woorden van Jezus immers nooit kinderen bij mensen hebben verwekt. Dit is een idee uit de Griekse verhalen over goden, met al hun menselijke deugden en ondeugden. De term zonen van God wordt in de Bijbel zowel voor engelen als voor mensen gebruikt. Ook hier moet uit het verband blijken wat er bedoeld wordt. Toen de HERE tot Job sprak gaf Hij aan dat toen Hij de aarde schiep al de zonen van God jubelden (Job 38:7). Het zal duidelijk zijn dat het hier om engelen gaat, want er waren toen nog geen mensen. De apostel Paulus legde later uit dat de vrouwen, mannen en kinderen van gelovigen het voorrecht hebben, te worden gerekend tot de heiligen, de zonen en dochters van God (1 Korintiërs 7:14). De gelovige heeft daarom de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen, dat zijn directe verwanten geen deel krijgen aan de slechte daden van ‘de wereld’. In Genesis 6 zien wij echter dat velen uit de lijn van Set huwden met vrouwen uit de lijn van Kaïn:

“Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, zagen de zonen van God, dat de dochters van de mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen.” (Genesis 6:1-2)

Ondanks dat er dus die, breed gedragen, opvatting bestaat (hoewel niet algemeen ondersteund door theologen), dat hier bedoeld zou zijn dat engelen gemeenschap hadden met vrouwen, is uit de passage zelf duidelijk dat dit niet het geval is. In vers 3 staat namelijk dat de mens zich misgaan heeft, en dus niet de engelen. De reden waarom deze kwestie in Genesis wordt verteld en Paulus daar in zijn uitleg op terug komt, is om duidelijk te maken dat, wanneer ‘de zonen van God’ zich vermengen met anderen die deze naam niet kunnen dragen, zij verleid worden mee te doen met de zonden van de ‘zonen van de mensen’. Er zou dan niemand meer overblijven die tot ‘de zonen van God’ gerekend kan worden.

Wat wij tot nu geleerd hebben, is dat engelen onsterfelijke wezens zijn, die geesten worden genoemd, en dus geen lichaam van vlees en bloed hebben; zij zijn niet-stoffelijk en in die zin zal wie daarvoor waardig gekeurd wordt, in de toekomst aan hen gelijk zijn. De zekerheid dat dit zo zal zijn, is de opstanding en verheerlijking van Christus Jezus. Het feit dat zij bij God in de hemel zijn, houdt in dat zij volmaakt zijn en dus niet zondigen. Het is belangrijk dat wij dit weten en geloven in verband met onze eigen hoop op eeuwig en volmaakt leven in de toekomst.

De engelen betrokken bij de voltooiing van de schepping

Wij weten niet hoe engelen hun bestaanswijze hebben ontvangen. Hebben zij die al vanaf hun schepping door God (want in Openbaring 5:13 worden zij schepselen genoemd)? Zijn zij ook eerst, zoals de mensen, beproefd en hebben zij daarna deze bestaanswijze ontvangen? Vragen waarop er in de Bijbel geen antwoorden zijn. En die ook niet nodig zijn. Want Gods heilsboodschap is gericht op mensen. Het belangrijkste is dat wij weten dat er engelen zijn, omdat zij een functie hebben in Gods heilsplan en heilswerk ten behoeve van mensen. Zij zijn Gods dienaars in het werk dat Hij doet om Zijn schepping tot stand te brengen en te voltooien. Wij lazen immers dat zij ‘dienende geesten’ zijn, uitgezonden door God ten dienste van hen, die het heil zullen beërven:

“… krachtige helden die Zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van Zijn woord.” (Psalm 103:20)

“… (God) Die zijn engelen maakt tot winden en zijn dienaars tot een vuurvlam.” (Hebreeën 1:7)

De Here Jezus zei dat de engelen voortdurend het aangezicht zien van de Vader in de hemel (Matteüs 18:10). In Openbaring zijn zij rondom Gods troon in een lofprijzing tot Hem en Jezus Christus (Openbaring 5:11-13). God betrekt hen in Zijn plannen en werken. Dat is te zien bij de schepping, wanneer Hij in meervoud spreekt: Laat ons mensen maken, naar ons beeld en als onze gelijkenis. Wat dit inhoudt, is uitgewerkt in het boek Adam & Christus. Heel in het kort betekent het dat God op een bepaald moment een nieuw soort wezens wilde scheppen, die tot dezelfde staat van volmaakt en eeuwig leven zouden moeten komen als de engelen, en geschikt zouden zijn de aarde te besturen. De engelen waren hierover verheugd, zoals blijkt uit het boek Job, waarin wordt verteld dat God tot Job sprak over de grondlegging van de wereld terwijl de morgensterren tezamen juichten en al de zonen van God jubelden (Job 38:7), omdat het goed was en is wat zij zagen. De schrijver van de brief aan de Hebreeën wees er echter op, dat in de tegenwoordige tijd de mens, door zijn onderworpenheid aan de dood als gevolg van de zonde, beneden de engelen staat (overigens is dit een citaat uit Psalm 8, de enige plaats waar het begrip elohim = god(en) vertaald is met engelen), maar dat er Eén is die de toestand van het naar Gods beeld en als zijn gelijkenis zijn bereikt heeft: Christus Jezus. In en door Hem zullen ook anderen diezelfde toestand mogen bereiken (Hebreeën 2:6-13). De engelen zetten zich met vreugde in om God te helpen ons te brengen tot onze bestemming:

“Alzo is er, zeg Ik u, blijdschap bij de engelen van God over één zondaar, die zich bekeert.” (Lucas 15:10)

Zij zijn vol verlangen naar de dag dat Gods heilswerk zal zijn voltooid, en zouden graag willen weten hoe het dan zijn zal. Maar zij zijn niet alwetend en kennelijk niet op de hoogte van hoe het straks zal zijn:

“Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten ... terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna … in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan.” (1 Petrus 1:10-12)

Zij verlangen dit, ondanks dat zij weten, dat het heil waarvoor zij zich inspannen, in Gods plan alleen voor mensen is bedoeld:

“Want niet aan engelen heeft Hij (God) de toekomende wereld … onderworpen.” (Hebreeën 2:5)

Alle tekstvermeldingen uit de NBG Vertaling van 1951, tenzij anders vermeld